‘Mijn hele leven heb ik mezelf overschat. Nou ja, ik kón het wel, maar ik trók het niet.’

Ik zit met een dilemma, wat mijn werk als psycholoog betreft: doorgaan, pauzeren of stoppen? Normaal gesproken schrijf ik liever over zaken die al in het (verre) verleden liggen, want dan voelt het minder kwetsbaar, maar dit speelt nu en het voelt belangrijk er iets over te delen.

 

Ik heb veel geluk. Ik heb werk waar ik een grote passie voor voel, waar ik goed in denk te zijn, en waar genoeg mensen mij goed voor willen betalen. Met alle vrijheid van de wereld, omdat ik als zelfstandige werk. Het ideale werk dus, zou je zeggen.

Dat dacht ik ook, toen ik eraan begon. Eindelijk had ik het gevonden, mijn zogenaamde purpose, na vele jaren dubben over wat ik met mijn werkende leven aanmoest.

 

Het getwijfel begon al op het VWO, toen ik een vakkenpakket moest kiezen. Ik koos toen voor de vakken waar ik goed in was én die ik leuk vond: alle talen, een beetje wiskunde, geschiedenis en economie, en muziek. Cultuur & Maatschappij, heette het pakket. Het stond te boek als ‘het pretpakket’; misschien wel leuk (en bovendien gemakkelijk), maar je kon er later weinig mee. Als je echt ambitieus was dan koos je voor Natuur & Gezondheid of Natuur & Techniek, vol bèta-vakken, waar je studies als Geneeskunde of Bouwkunde mee kon gaan doen. Hoewel ik zeker wist dat C&M mijn duidelijke voorkeur had, begon ik toch een beetje te twijfelen, omdat ik nog geen idee had wat ik later wilde worden, en het liefst al mijn opties open wilde houden.

Die twijfel werd sterker toen ik in 6 VWO een vervolgstudie moest kiezen. Ik ging naar een aantal open dagen van studies die mij wel leuk leken. Enkele studies boden mij helaas geen directe toegang, vanwege mijn pretpakket. Nog een tijd lang bijscholing volgen in bètavakken, die ik bovendien heel lastig had gevonden, leek me helemaal niets, maar wat ik dan wel wilde wist ik ook niet.

 

Ik besloot een tussenjaar te nemen, en ging in een kleine coffeeshop werken in Maastricht, achter de bar. Mijn vriendje van destijds werkte daar ook, dus ik kwam er sowieso al vaker. Een heerlijk vrij jaar werd dat, misschien wel het fijnste werkende jaar van mijn leven, nu terugkijkend. Ik was helemaal op mijn plek daar achter ‘mijn’ bar, al kaartend, pratend en grappend met de vaste klanten, en knuffelend met de medewerkers. Mijn werkzaamheden bestonden uit drankjes en vloeitjes verkopen, tips rollen, Nana-munt knippen voor in de thee, tosti’s maken en smerige waterpijpen afwassen, maar dat was allemaal bijzaak. Ik voelde me er vooral heel erg thuis en gewaardeerd. En het verdiende lekker, dat was ook fijn.

Maar daar blijven werken zou natuurlijk zonde zijn van mijn intelligentie.

(En ook al had ik dit best gewild, het kon niet eens. Sappig detail is dat ik hier ontslagen werd, omdat de eigenaars dachten dat ik een affaire had met één van de medewerkers, die tevens hun schoonzoon was. We werden namelijk wel erg vaak knuffelend op de camerabeelden gezien. Die affaire bestond niet, maar het was wel de eerste van vele vergelijkbare lessen voor mij, die ik kennelijk maar niet wilde leren: niet zo veel knuffelen met mannen, daar komt vaak ellende van. Maar dit terzijde.)

 

Dus ik schreef me voor het komende schooljaar in voor de studie Psychologie. Ik was nog niet helemaal ervan overtuigd of ik überhaupt als psycholoog wilde werken, maar de vakken leken me leuk en sloten mooi aan bij mijn talenten. Het bleek een schot in de roos: ik vond het een onwijs interessante studie en rolde er vloeiend doorheen, zonder hertentamens.

Toen ik echter in het laatste jaar een klinische en onderzoeksstage moest gaan lopen – ik koos voor een jaar lang vier dagen per week werken in een gesloten psychiatrische afdeling van een ziekenhuis; achteraf gezien niet de slimste keuze voor de gevoelige, angstige en onzekere dame die ik was – begon ik tegen mijn grenzen aan te lopen. Ik had mezelf daar goed verkocht met een mooie sollicitatiebrief en enkele enthousiaste gesprekken (schrijven en lullen kan ik wel), maar toen ik mijn mooie praatjes moest gaan waarmaken, schoten mijn emotionele vaardigheden flink te kort. De patiënten leken dat overigens niet te merken, want in de spreekkamer en op de afdeling kon ik die knop wel omzetten, maar zodra ik thuis was kwam alle opgebouwde spanning eruit. Mijn nachtelijke angsten, die ik altijd al gehad heb, werden erger en ik kreeg lichamelijke klachten: constante buikpijn en hyperventilatie.

Zelf schreef ik dat destijds overigens niet zozeer toe aan mijn stage, of beter gezegd: aan de interactie tussen die stage en mijn emotionele vaardigheden, maar aan mezelf. Dit was tenslotte werk op mijn niveau, en het ging toch allemaal goed daar? Ik kon dit toch? Ik moest gewoon mijn angsten en onzekerheid onder controle zien te krijgen. Dan zou alles goed komen. Mijn stagebegeleider (en klinisch psycholoog) schreef dit ook in mijn stageverslag.

 

Je raadt het misschien al: dat lukte me niet. Ja, de stage en mijn studie rondde ik goed af, maar het ging niet goed met mij. Ik had huilbuien, paniekaanvallen en mijn nachtelijke angsten rezen de pan uit. Ik woonde inmiddels min of meer samen met mijn kersverse vriend, en was begonnen met werken in een AngstCentrum (ironisch ja). Ook daar hetzelfde verhaal: interessant werk, goed salaris, mooi aansluitend op mijn talenten, maar mijn hevige angsten maakten het me onmogelijk te blijven. Toen mijn vriend voor onbepaalde tijd ging reizen, en ik hem uiteindelijk achterna vloog, besloot ik met het werk te stoppen. Hier ging ik niet gelukkig van worden.

Na onze reis verhuisden we samen naar Amsterdam, en kwam ik in enkele tijdelijke flexbanen terecht, vooral gericht op het doen van psychodiagnostiek. Niet het meest inspirerende werk, maar ik vond het best leuk. Alleen, omdat ik als invaller ingezet werd, moest ik telkens van werkplek switchen – elke dag werd ik met een koffertje vol testspullen naar andere scholen en jeugdgevangenissen gezonden. Telkens nieuwe gezichten, de weg niet kennen, reizen.. Ook dat trok ik slecht.

 

Niet fijn, maar nu wist ik eindelijk wel wat ik wilde! Een vaste baan, op een vaste plek, met een vast team. Op mijn niveau, maar zonder al te grote sociaal-emotionele verantwoordelijkheden.

Er kwam een administratieve baan voorbij, die me wel wat leek. Ze vroegen om een basispsycholoog, het salaris was goed, en ik zou in de buurt komen te werken, op een vaste plek, met slechts enkele gezellige collega’s. Helaas wel maar voor ruim een jaar, maar daarna kon ik misschien intern solliciteren. Wederom volgde een fijne en kalme tijd.

Maar dat administratieve werk vond ik toch wat saai en beneden mijn niveau, dus voor mijn vervolgbaan solliciteerde ik op een onderzoeksplek bij de VU, aan de afdeling medische psychologie. Perfect, dacht ik: één plek, op mijn niveau, interessant werkveld, leuke jonge collega’s en ik zou voor langere tijd kunnen blijven. Bovendien sprak de vrijheid van het werk me aan, want ik kreeg een eigen project onder mijn hoede, en er was veel ruimte voor eigen inbreng en structurering van de werkzaamheden. Weer beleefde ik enkele prettige werkjaren.

 

Tot ik na mijn relatiebreuk in allerlei superstressvolle niet-relaties belandde, en al mijn angsten weer met volle kracht naar boven kwamen, waardoor ik bijna de stekker uit mijn proefschrift trok. Die laatste loodjes wogen nu inderdaad het zwaarst. Té zwaar. Gelukkig had ik een onwijs lieve begeleidster die me opving, een deel van mijn taken overnam, en me geduldig naar de eindstreep coachte. Als ik haar niet had gehad, was ik er voortijdig mee gestopt. Ik kon niet meer.

Na mijn verdediging was de koek dus helemaal op – ik noem het mijn crisis/burn-out/ontwakening. Ik ben toen zo’n twee jaar uit de running geweest (op een simpel cateringbaantje, en wat freelance schrijf- en diabetescoachwerk na) en heb me volle bak op de psychologische hulp gestort. Dit keer was ik zelf de cliënt.

 

Om vervolgens begin 2019 met frisse moed met mijn eigen psychologiepraktijk te beginnen, hoera!

‘Leer je het dan nooit?’, hoor ik jullie denken, en ik zie jullie rollende ogen. Nou: maar nu was ik er ein-de-lijk écht klaar voor. Na al die therapie, retraites en cursussen, en anderhalf jaar helemaal op mezelf zijn, had ik toch zeker meer dan voldoende zelfvertrouwen, innerlijke rust en emotionele vaardigheden opgedaan om dit varkentje te wassen?

 

Kennelijk niet. Want hier zit ik weer, bijna drie jaar later. Opnieuw vol spanning en angst, op de rand van overspannenheid. Die rand ken ik inmiddels erg goed. Voor mij een duidelijk signaal om opnieuw een grote stap terug te doen. Ik kan buiten mijn werk niks anders in mijn leven de schuld geven van die onrust, want alles loopt op rolletjes.

Misschien moet ik aan mezelf gaan toegeven: ik kan dit werk niet aan. En dat is geen schande.

Vandaar de cliëntenstop, die ik een paar weken geleden ingesteld heb. Mijn lopende cliënten en die van de wachtlijst zie ik nog, al heb ik het aantal sessies per week flink teruggeschroefd. Zo gaat het wel, maar ik voel dat mijn lijf en mijn brein toe zijn aan volledige rust, dus ik bouw het langzaam af, tot nul (mogelijk op enkele langlopende cliënten na). Wat dit allemaal betekent voor de toekomst van mijn praktijk, dat weet ik nu nog niet, maar dat er veranderingen doorgevoerd moeten worden, dat voel ik duidelijk.

 

De komende maanden even helemaal niets..

Behalve schrijven. Want dat lukt wel. Ik vind het inspirerend, ik kan het (en volg er nu ook lessen in bij de Schrijversvakschool en bij een auteursbegeleidster: geweldig!), mensen willen me ervoor betalen, het is vrij werk.. én ik krijg er energie van, in plaats van dat het me bakken energie kost. Dat laatste aspect bleek ook erg belangrijk te zijn bij het vinden van mijn purpose. Heeft niemand me ooit verteld.