De afgelopen jaren heb ik geëxperimenteerd met andere, vrijere, relatievormen, omdat ik klaar was met mijn afhankelijke opstelling in mijn liefdesrelaties. Ik wilde groeien als persoon en meer zelfstandigheid en zelfvertrouwen ontwikkelen. Het was een tegenreactie op alle ellende in de jaren daarvoor. Mijn afhankelijke houding en sterke focus op mijn geliefde hadden me weinig goeds gebracht, dus ik was er he-le-maal klaar mee. Ik wilde me dolgraag onafhankelijk, zelfstandig en sterk voelen, ook zonder geliefde. Ik wilde graag tevreden met het leven zijn, maar bovenal een gevoel van emotionele veiligheid (een sense of belonging) ervaren.
Ik las veel over dit onderwerp en kwam daarbij regelmatig inspirerende boeddhistische teksten tegen. Het boeddhisme promoot non-attachment: niet-hechting. Liefde die niet vastgrijpt (dat is ‘attachment’), maar vrijlaat. Dat is mogelijk omdat we allemaal diep vanbinnen liefde zíjn. Dat gevoel zit in ons, dus dat kunnen we op elk moment oproepen en verspreiden. Zo kunnen we altijd liefde voelen, voor alles en iedereen, ook als we geen partner hebben. Een mooi beeld, vond ik. Daar ging ik voor.
Maar in onze rauwe individualistische werkelijkheid is dat niet zo gemakkelijk.
Die boeddhistische monniken hadden makkelijk praten, die werden omringd door andere monniken en waren duidelijk onderdeel van een groter geheel, een ‘stam’ monniken. Hun basisgevoel van veiligheid was in kannen en kruiken.
Maar wat als je tegenwoordig single bent? Of als je een geliefde hebt die zich nauwelijks wat van je aantrekt? Als je ouders 200 kilometer verderop wonen of je weinig tot geen contact meer met ze hebt? Als je vrienden ook een eigen druk leven hebben of je simpelweg niet zoveel vrienden hebt? Als je niet werkt of freelancer bent en dus niet dagelijks met collega’s te maken hebt? Als je in een grote stad woont, waar je je eigen buren niet eens kent? Als je niet bij een vereniging zit of bij een groep mensen met dezelfde interesses? Als je geen kinderen hebt? Of dit alles tegelijk? Hoe kun je je dan echt onderdeel van een stam voelen?
Wij mensen zijn zo geprogrammeerd dat we ons veilig voelen als we onderdeel zijn van een stam. Een stam bestaat uit koppels (met of zonder kinderen), familieleden, vrienden en kennissen. Een stam is vrijwel altijd samen, ze helpen en steunen elkaar en maken plezier met elkaar. Ze zorgen er samen voor dat iedereen voldoende te eten heeft, dat iedereen in voldoende comfort kan leven en dat er bescherming is tegen gevaar. Bij ziekte en ouderdom staan ze voor elkaar klaar. Niemand wordt aan zijn lot overgelaten.
Niet iedereen haalt overigens een gevoel van veiligheid uit het samenzijn in een stam. Er kan iets misgaan in onze programmering, doordat we ons onveilig voelden in onze mini-stam, bij onze vader en moeder of verzorgers, andere familieleden en later op school en bij onze vriendjes. Ga het maar eens na, hoe verbonden voelde jij je vroeger met de mensen in je omgeving? Voelde je je opgeslokt of zelfs getiranniseerd door de mensen om je heen (oftewel, voelde je je overvoerd door hun nabijheid)? Of juist teveel aan je lot overgelaten (oftewel, voelde je je uitgehongerd door hun afstandelijkheid)? Of een mix hiervan, bijvoorbeeld overvoerd bij je verzorgers, maar uitgehongerd bij je leeftijdsgenootjes? Dit heeft een groot effect op hoe jij je later bij je geliefden en vrienden voelt.
Hoe veilig voel jij je nu?
Hoe staat het met jouw stam?
Ik voel me eerlijk gezegd niet altijd even verbonden. Ik heb niet het gevoel dat ik écht onderdeel uitmaak van een groter geheel, van een stam. Ja, als ik mijn vrienden en familie spreek of opzoek, of als ik met een geliefde samen ben, dan wel. Maar dat is niet constant zo, verre van. Ik ben het grootste deel van de tijd alleen (.. dat alleenzijn zoek ik zelf op). Ik heb geen warme thuisbasis, waar ik elke dag naar terug kan keren. Ik moet het met kleine brokjes stamgevoel doen en dat voelt eerlijk gezegd toch nog behoorlijk onveilig. Een depressie (of angstig/depressief gevoel) ligt dan al snel op de loer. Het is voor mij heel belangrijk dat ik hier aan blijf werken, me niet teveel terugtrek uit het leven en mijn vriendschappen en andere contacten niet laat verslappen.
Ik ervaar al snel een gevoel van te grote nabijheid bij vrienden, ik heb sterk de neiging hen op een veilige afstand te houden. Na een paar uur samenzijn snak ik ernaar weer alleen te zijn en elkaar meerdere keren per week spreken of zien hoeft voor mij niet zo nodig. Ik was een introvert kind en had vrijwel altijd vriendinnen die graag heel dichtbij kwamen. Hoe vaak ik niet brieven (en later emails of appjes) heb gekregen met een variatie op de tekst: “Ik heb het gevoel dat de vriendschap maar van één kant lijkt te komen, dat ik aan je trek. Vind je me nog wel leuk?” Ik heb een vorm van vriendschapsbindingsangst zou je kunnen zeggen. Maar bij geliefden is dit andersom, ik verlang intens naar een grote nabijheid en ben zelf degene die zich steeds afvraagt of de liefde wel wederzijds is en het gevoel heb dat ik aan hen trek om een beetje aandacht te krijgen. Mijn gevoel van emotionele veiligheid berustte dus vrijwel volledig op mijn band met mijn geliefde. Viel die weg dan was ik nergens meer. Dat geeft een ongezonde, symbiotische dynamiek binnen de relatie.
Sinds ik me hier bewust van ben doe ik mijn best mijn vrienden dichterbij te laten komen en mijn geliefden meer ruimte te geven. Ik ben, zeg maar, mijn stamgevoel aan het managen. Ik ben ervan overtuigd dat als ik een sterk stamgevoel heb weten te cultiveren, dat ik best een tijdje zonder geliefde kan. Dan voel ik me voldoende gedragen. Maar is dit stamgevoel niet voldoende aanwezig, dan is de afwezigheid van een geliefde de druppel die de emmer doet overlopen. Dan slaat mijn alarmsysteem aan: “waarschuwing, te grote onveiligheid!”.
Nu ik overigens afgelopen week gestopt ben met mijn niet-relatie merk ik hoe belangrijk het is om lieve vrienden en familie om me heen te hebben. En die heb ik nu! Ik ben nog geen dag alleen geweest. Ik voel me gesteund en getroost en weet dat ik niet alleen ben, dat ik op hun liefde kan rekenen. Dat voelt geweldig en maakt me sterk.
De drie ‘pilaren’ van een stam: een geliefde, hechte vriendschappen/familie en voldoende menselijke interactie (van collega’s, familieleden, buren, kennissen, verenigings- of clubgenoten) zijn dus heel belangrijk voor jouw stamgevoel. Mist er daar eentje van dan kun je dat nog wel enigszins compenseren, maar ontbreken er twee dan is je emotionele veiligheid in gevaar. Dit ga je dan waarschijnlijk proberen te verdoven met verslavende activiteiten, bijvoorbeeld met game- of Netflixmarathons, met excessief feesten of shoppen, met veel slapen, seks of het hebben van scheve niet-relaties of met de meer clichéverslavingen aan drugs, alcohol of gokken. Deze activiteiten vormen een schamel surrogaat voor het gevoel van verbinding dat je in sociale contacten ervaart (zie ook deze mooie column van de mannen van 365 dagen succesvol over de link tussen verslaving en verbinding).
Wat mij nu in elk geval duidelijk is geworden is dat ik mét een geliefde sowieso meer stamgevoel heb. En dat is wat ik graag wil en waar ik mezelf nu ook toestemming voor geef. Dat is niet afhankelijk, dat is menselijk en juist een teken van emotionele gezondheid. We hoeven dit leven niet alleen te doen, sterker nog, we moeten het juist samen doen. Onafhankelijkheid is niet de heilige graal, net zo min als afhankelijkheid dat is. Wederzijdse afhankelijkheid (interdependence) nastreven, daar draait het om.